Vlucht geannuleerd?
Het recht op restitutie van een vliegticket vervalt na 2 jaar!

Door de Europese rechtspraak is in 2012 bepaald1 dat de vervaltermijn van rechtsvorderingen op een luchtvaartmaatschappij wordt ingevuld door het nationale recht dat op deze overeenkomst van toepassing is. Artikel 8:1835 BW bepaalt dat “Iedere vordering terzake van een overeenkomst van luchtvervoer vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag, waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer.” In beginsel kan een luchtvaartmaatschappij dus niet meer gehouden worden aan de terugbetaling van het vliegticket na verloop van 2 jaren + 1 dag nadat de vlucht zou aankomen op de bestemming. Althans, op de vervoersovereenkomsten waarop het Nederlandse recht van toepassing is kan dit niet meer in rechte worden gevorderd. In geval van annulering van de eerste vlucht waardoor de reis niet heeft plaatsgevonden, wordt met de bestemming bedoeld de eerste bestemming die in het vliegticket wordt vermeld na een ononderbroken reis (overstappen die aansluitend op een vlucht plaatsvinden zijn hiervan dus uitgezonderd).

Volgens de Nederlandse literatuur en de rechtspraak kan een wettelijke vervaltermijn niet verlengd of verkort worden, waar dit bijvoorbeeld bij een verjaringstermijn wel kan door een zogenaamde stuitingshandeling. Het verkorten van een vervaltermijn nadat het ticket is gekocht zou op grond van het huidige consumentenrecht ook onredelijk en vernietigbaar zijn. Dit geldt niet ten aanzien van een verlenging van de vervaltermijn. De algemene bepalingen van Boek 8 BW staan een verlenging van de wettelijke vervaltermijn echter wel toe op grond van een overeenkomst tussen de partijen, ook nadat de vervoersovereenkomst is gesloten.

Van een verlenging van de vervaltermijn kan onder andere sprake zijn als de luchtvaartmaatschappij aan de passagier kenbaar heeft gemaakt dat de waarde van een ticket ook gebruikt kan worden na het verlopen van de vervaltermijn. Hierbij spelen een aantal criteria een belangrijke rol. Zoals in artikel 8:1701 BW wordt bepaald, dient deze afspraak over een verlenging van de vervaltermijn plaats te vinden na een tussen partijen gesloten overeenkomst. Deze verlenging zal daarom waarschijnlijk instemming (of een handeling die als zodanig kan worden uitgelegd) van de passagier of reisorganisator vereisen, tenzij de luchtvaartmaatschappij bij het aanbod van de verlenging duidelijk heeft medegedeeld dat deze verlenging geen instemming van de passagier of een andere handeling van de passagier vereist. Hier is te betogen dat de verlenging tot voordeel van de passagier strekt, dus dat hier de ‘tenzij’ regel zal gelden.

In de eerste maanden van 2020 zijn vluchten massaal door luchtvaartmaatschappijen geannuleerd. Ofschoon de Europese Commissie en de toenmalige minister van Infrastructuur en Waterstaat hierover in 2020 een duidelijk standpunt hebben ingenomen, zijn er nog steeds luchtvaartmaatschappijen die terugbetaling om uiteenlopende redenen – en in veel gevallen onrechtmatig – weigeren, dan wel waarvan passagiers uitstel van de terugbetaling actief of passief hebben aanvaard. Hier gaat het vaak om luchtvaartmaatschappijen buiten de EU en de VS.

Het is echter de vraag of de passagier rustig achterover kan gaan leunen. Een verlenging van de vervaltermijn kan geen andere beperkingen ten aanzien van de aansprakelijkheid opleggen aan degene die zich op deze verlengde termijn kan beroepen. Met andere woorden, als de passagier recht heeft op terugbetaling, dan kan dit recht waarschijnlijk niet op met deze verlenging worden prijsgegeven. De verlenging is in dat geval van rechtswege nietig (art. 8:1700 lid 2 BW). Een door de passagier ingestelde vordering kan dan wel eens een niet ontvankelijkheid tot gevolg hebben, omdat deze na de wettelijke vervaltermijn is ingesteld. Dit geldt natuurlijk ook als er geheel geen sprake is van een verlengd gebruik na de wettelijke vervaltermijn.

Daarnaast is er in 2020 sprake geweest van een zeer gebrekkige communicatie van luchtvaartmaatschappijen over een verlengde gebruikstermijn van de waarde van een ticket. De voorwaarden van de “vouchers” die zijn aangeboden zijn allerminst duidelijk, passagiers en reisorganisaties weten niet waar zij aan toe zijn en de voorwaarden werden na de vluchtannuleringen regelmatig gewijzigd. Passagiers en reisorganisaties die in 2020 begrip hadden voor de situatie van luchtvaartmaatschappijen en een voucher hebben aanvaard, dreigen de dupe te worden van hun welwillendheid. Er zijn bovendien nog steeds luchtvaartmaatschappijen die wel een ruime termijn voor het inwisselen van een voucher hanteren, maar vooralsnog restitutie weigeren.

Zowel passagiers als reisorganisaties doen er verstandig aan te controleren of zij nog een terugbetaling van een ticket van de luchtvaartmaatschappij te vorderen hebben en of sprake is van een verlengde vervaltermijn. De daartoe strekkende verklaringen van de luchtvaartmaatschappij, de voorwaarden en een eventuele aanvaarding door de passagier kunnen in een juridische procedure om terugbetaling te vorderen wel eens van essentieel belang zijn. Als dit niet duidelijk is, dan dient aan de luchtvaartmaatschappij in ieder geval verzocht te worden deze verlengde termijn te bevestigen nog voordat de wettelijke vervaltermijn verloopt. Misschien is het hier nog verstandiger dat er bij de luchtvaartmaatschappij op wordt aangedrongen dat de waarde van het ticket wordt terugbetaald. Dit zal met name verstandig zijn als het niet duidelijk is of er sprake is van een rechtsgeldige verlenging van de vervaltermijn, dan wel onduidelijk is wanneer de termijn verstrijkt waarin de luchtvaartmaatschappij om een restitutie verzocht kan worden.

  1. Hof van Justitie EU, 22 November 2012, ECLI:EU:C:2012:741
logo-footer